Aan de oprichting van de economische faculteit van de Vrije Universiteit, VU, in 1948 was een zeer moeizame aanloopperiode voorafgegaan. De zoektocht naar geschikte hoogleraren raakte onlosmakelijk verbonden met de principiele koersbepaling van de nieuwe faculteit. Hierbij stonden vragen over de verhouding tussen geloof en wetenschap, theorie en het normatieve centraal, in een periode waarin de economie zich als discipline op een kruispunt bevond. Een tragische geschiedenis waarin de pioniersmentaliteit van Ridder werd ingeruild voor de mainstream economie van de Rotterdamse School.